Auteur archief Carlijn Vis

No laptop policy

De zon scheen, ik gunde mezelf een uurtje werken op een terras. Ik vond een plekje bij een Italiaans koffietentje, uit de wind en in de volle zon. Ik streek neer, bestelde een cappuccino en klapte mijn laptop open. Het meisje van de bediening kwam af en toe om het hoekje kijken of de koffie al op was. Tot zover niets bijzonders.

Om half elf kwam de eigenaresse aankakken. Ze wierp me bij wijze van ‘goedemorgen’ (dacht ik) een boze blik toe. Die zal wel een rotochtend hebben gehad, vermoedde ik, zo’n dag waarop je te laat opstaat en vervolgens de rest van het ochtendritueel ook misgaat: het warme water is op, met scheren snij je flink in je been, een pluk van je pony belandt in de föhn en verschroeit, er zijn geen koffiecupjes meer en eigenlijk is er ook geen ontbijt in huis, geen schone sokken, waar is mijn linkerschoen, waar zijn mijn sleutels, de krant is niet bezorgd – dat werk.

Met een schort voor kwam de boze dame naar buiten: ‘We hebben hier een no laptop policy. Dat staat ook op de deur trouwens.’ Ik had nog nooit van een geen laptopbeleid gehoord, maar ze keek zo dwingend dat ik mijn computer dichtklapte. WAT MOET IK NU GAAN DOEN DAN? Als ik hier niet mag werken, heeft het ook geen zin om hier te zijn.

Maar de koffie was nog niet op. En de zon brandde zo lekker op mijn jukbeenderen. Dus ik besloot iets te doen waar ik heel slecht in ben: voor me uit kijken. Dat momentje duurde twee minuten want toen kwam ene David naast me zitten. Een vrouw liep langs met twee kleine kindjes en Davis zei: “Ik ben voogd van drie kinderen, maar ik moet er niet aan denken om ze zelf te hebben.” David was ook bang dat op een dag zijn deurbel ging en dat een volwassen knul dan zou zeggen: ‘Hallo. Jij bent mijn vader’. Ik weet niet of het door de zon kwam, maar het zweet stond op Davids voorhoofd.

Bij het afrekenen vroeg ik aan de eigenaresse waarom ze een no laptopbeleidhad. “Als iedereen hier op zijn computer gaat zitten werken, wordt het er niet gezelliger op. Ik wil dat de mensen hier komen om te ontspannen of een praatje met iemand te maken. Of gewoon te zien wat er op hun pad komt.”

Daar had ze een punt. Het gesprek met David had ik niet willen missen. En als zij er nou wat vrolijker bij zou kijken, zou ze een gouden concept in handen hebben.

getagged

To do-lijstverslaving

Ik heb een haat-liefdeverhouding met To do-lijsten. Het langwerpige notitieblok met vaalgroene papiertjes ligt standaard naast mijn computer, gaat mee naar elke afspraak en vult zich de hele dag met grote en kleine taakjes, wat me rust geeft. Het is opgeschreven, dus nu kan ik het niet vergeten. Tot zover geen vuiltje aan de lucht.

Het probleem is: in mijn vastberadenheid om de lijst zo compleet mogelijk te maken, komen er steeds onzinnigere taakjes op te staan (‘kapper bellen’, ik bedoel: kom op, die twee woorden opschrijven is al zonde van je tijd). De lijst wordt gedurende de dag almaar langer en langer, ondertussen gebeuren er dingen die niet gepland stonden en taken afvinken komt er nauwelijks van. Het overzicht geeft eerder stress dan rust en het merendeel van de taken voor maandag komen op het lijstje voor dinsdag en dinsdagtaken worden doorgeschoven naar de woensdag. Et cetera.

Een kleine rondvraag leert dat ik niet de enige ben. Collega’s zien ook door de To do-bomen het bos niet meer, sommigen maken naast de lange lijst ook nog shortlists op post-its en agressief getitelde notities (‘To do snel’) op hun iPhone. (Toegegeven: dat doe ik zelf.) Een enkeling kalkt de allerbelangrijkste taak aan de binnenkant van zijn hand. Kortom, overal lijstjes, nergens overzicht. Gekte.

Dit moet anders kunnen, beter, maar hoe?

Op internet vind ik talloze blogs met tips. De fijnste zet ik op een rijtje:

  • Maak één lijst, op één plek. Dit kan het beste digitaal want dan kun je taken makkelijk ordenen en prioriteit aanbrengen
  • Maak onderscheid tussen things to do voor werk en privé
  • Zet de belangrijkste taken bovenaan, de minst belangrijke onderaan
  • Haal de onderste 20 % van je lijst af, die maken het verschil niet.
  • Houd het behapbaar. Meer dan 10 dingen op je lijst? Split hem in tweeën. De overige taken verdeel je over de rest van de week.
  • Markeer twee taken als ‘Most important’. Deze moeten sowieso af voor het einde van de dag. Op stofzuigen voordat deze zijn afgevinkt staat de doodstraf.
  • Begin simpel. Voordat je met de twee allerbelangrijkste begint, doe je een paar kleine snelle taakjes, die geven het gevoel dat je de dag productief bent begonnen.
  • Wees specifiek: ‘Werk aan marketingplan’ is veel te vaag, ‘Schrijf inleiding, visie en missie’ is veel concreter.
  • Schrijf niet op: ‘Bel Ronald’, maar pak de telefoon en bel Ronald meteen.
  • Zet achter elke taak een tijdsindicatie en tel die allemaal bij elkaar op om te kijken of het realistisch is dat je deze lijst vandaag af gaat krijgen. Calculeer 5 tot 15 minuten marge in tussen verschillende taken, voor het geval iets uitloopt of er iets onverwachts tussendoor komt.
  • Maak aan het einde van de dag een verse lijst voor de volgende dag.

Welja: nog een lijstje. Maar wel eentje waar je wat aan hebt.

 

P.S. Lees niet het boek The Four Hour Work Week van Timothy Feriss want daar word je depressief van. Hij doet alles vanuit een hangmat in Thailand en propt op wonderbaarlijke wijze 40 uur werk in 4 uur per week. Dat is niet realistisch. Dat kan niet. Ik ben woedend op Timothy dat hij de wereld de illusie geeft dat dit haalbaar is.

To do lijst

getagged , , ,

Tonglezen

Soms gaat er een wereld voor je open, vandaag had ik dat.

De mondhygiëniste zei: “Steek je tong eens uit”. Ze keek twee seconden, mompelde iets over de maag-milt-meridiaan en mooi wittig beslag en vroeg toen: “Ben je druk? Werk je hard? Heb je altijd haast? Wil je alles goed doen? Ben je perfectionistisch?” Ik moest alle vragen met “ja” beantwoorden en voelde me lichtelijk betrapt. We hadden elkaar nog nooit ontmoet, hoe weet zij dat?!

‘Ik kan tonglezen’, zei ze.

Ik had nog nooit iemand ontmoet die kon tonglezen. En ik was meteen intens gelukkig dat ik nu dus iemand kende die kon tonglezen. Bovendien vond ik het meteen een leuk werkwoord om aan mijn vocabulaire toe te voegen, voortaan kon ik dingen zeggen als: “Joh, voel je je niet zo goed? Moet je even langs de tonglezer, die zegt binnen twee minuten wat er aan de knikker is”.

Vanuit de tandartstoel en met uitgestoken tong keek ik haar aan met een blik die zei: tell me more. “Tsja, ik ben mondhygiënist maar ook holistisch, collega’s hier op de praktijk zijn daar natuurlijk niet zo van, maar ik kan er toevallig veel aan zien: de mond is de spiegel van je lichaam.”

Uit de verticale streep die over het midden van de tong loopt, leidt ze af dat ik nooit stilzit, zelden een dag niets doe. Met een scherp voorwerp prikt ze op verschillende plekken in mijn tandvlees en blijft hangen bij een stukje waar het gevoelig is. “Ja, zie je wel, deze tand staat voor je milt en die pijn betekent dat je milder moet zijn voor jezelf en vaker een rustmoment moet inbouwen. Dat hoeft niet moeilijk te zijn, gewoon een stukje gaan wandelen bijvoorbeeld.”

Ik was nog nooit bij een mondhygiëniste geweest, maar na drie kwartier krabben, slijpen, polijsten, poetsen en tonglezen wist ik: dit wil ik vaker. Een uurtje in deze stoel is een soort vakantie voor je tanden. Ik vroeg haar hoe vaak een mens per jaar eigenlijk naar de mondhygiëniste zou moeten. “Minstens één keer, maar twee keer is beter. Niet alleen voor je mond, zo’n behandeling is ook tijd voor jezelf.”

Bij de balie maakte ik een afspraak voor over een half jaar. In mijn agenda droedelde ik er een lopend poppetje naast, bij wijze van herinnering dat ik er wandelend naartoe ga.

Tonglezen

getagged , , ,

Groepsvakantie

Ik ben dol op groepsvakanties. En dan vooral op de onderlinge rolverdeling die in elke groep ontstaat, of je nu met acht vrienden in een huis op Ibiza zit, met drie avonturiers rondtrekt door Brazilië of met je familie een weekend een stad bezoekt: in elke groep is op dag één, wat zeg ik, op het vliegveld, de rolverdeling al glashelder.

Zo kent elk gezelschap een Leider die zorgt dat de groep doorloopt of stilstaat, om 7 uur aan het ontbijt zit of om half tien bij de kano’s verzamelt. Met zinnen als “Nee, Eva, we gaan niet naar de Zara, die hebben we in Nederland ook, we gaan nu een kerk bezichtigen”, heeft de Leider een natuurlijk overwicht die door de rest stilzwijgend wordt geaccepteerd. De kudde sjokt door. Op naar die kerk!

Dan is er de Übertoerist, geduchte concurrent voor de leider, want vaak net iets beter voorbereid. De Übertoerist is kaartlezer en cameraman in één, heeft zich van tevoren ingelezen over de Maori’s en de Longnecks en is herkenbaar aan het verfomfaaide stadsplan in de achterzak en de Canon-camera om de nek. Hij zorgt voor groepsfoto’s bij de kerk en leest bij de mozaïekwand enthousiast voor uit de Capitool reisgids: “De Portugezen namen goud en tegels mee van hun verre reizen om thuis de kerken mee te decoreren; deze blauwwitte wandtegels komen uit 1658, wow!”

Van de Volger heeft niemand last, die stemt in met elk plan, evenals de Slenteraar, die volgt ook, zij het in zijn eigen tempo want de Slenteraar wil elke geur, tropische bloem of vrouwtje in lokale klederdracht absorberen en vertraagt zijn pas bij iedere etalage, bakkerij met cupcakes of plaatselijke middenstand met kaartenrek.

De Verzorger is de meest gevoelige van het stel, de kerk kan haar gestolen worden, zolang iedereen zich maar lekker voelt, het eens is met het plan van de dag en de sfeer tiptop gezellig is. Zij vindt het geen probleem om de hele dag de rugtas te dragen met ieders flesje water, sigaretten, zonnebrand, Sultana’s, bananen en een flesje Deet tegen de muggen. Zij is ook degene die doorheeft wanneer anderen honger hebben, behoefte aan een cafeïne-boost of gewoon ordinaire zin in een shotje voor de sfeer, de Verzorger regelt het welverdiende pintje aan het einde van de dag.

Dan rest nog de Stoker, degene die altijd roet in het eten gooit als er nét consensus is bereikt over de dagactiviteit, degene die altijd de zwarte piste af wil als de rest al met één been op de rode staat, degene die toch liever het boottochtje boekt in plaats van de tempel met de grootste boeddha (“Jongens, boeddha’s heb je hier toch overal, hoe die eruitziet als ie 8 meter is, kan ik me wel voorstellen. Maar een turquoise lagune kom ik hier op het droge niet zomaar tegen”), degene die altijd het plan van de leider in de war schopt en de kaartenlezer wijst op een andere mogelijke route.

Wat de groep dan nodig heeft is een Verzorger die verandert in een Verleider en gewapend met Sultana, zoetgevooisde stem en de belofte om op het eerstvolgende terras een biertje te gaan drinken, soepel alle neuzen dezelfde kant op zet. Op naar het terras!

 

Follow the leader

(Deze column werd gepubliceerd door HP/De Tijd)

e

 

getagged , , , , , ,

Samen douchen

Een tamelijk schokkend bericht op Nu.nl gisterochtend: “Ruim 40 procent Nederlandse stellen doucht nooit samen”. So what? zult u misschien denken, maar het trok mijn aandacht. En wel hierom.

Ik hoor bij die 40 procent, een conclusie die ik pijnlijk vond. Het stemmetje in mijn hoofd riep: dit moet voortaan anders, bij die 40 procent wil jij niet horen.

Maar waarom niet? Omdat het ongezellig klinkt. Kil, afstandelijk en het begin van De Sleur. En laat De Sleur nou net het beest zijn waar ik het meest bang voor ben in het leven. De Sleur is wat mij betreft het gezicht van het kwaad, van een saai voorspelbaar leven, van plannen die op de plank worden gelegd of in de ijskast worden geparkeerd.

Terwijl mijn hoofd bezig was met oplossingen om voortaan niet meer tot die 40 procent te behoren, las ik de rest van het artikel.

“Hoewel 40 procent van de Nederlandse stellen ‘s ochtends samen de badkamer gebruikt, douchen ze nooit samen. Terwijl de ene partner doucht, poetst de andere partner de tanden of wast het gezicht. Dit blijkt uit onderzoek onder 1.200 Nederlanders. Een derde van de ondervraagden zit zelfs op het toilet terwijl de partner onder de douche staat.”

Die zin deed me denken aan mijn eerste vriendje. Ik was vijftien, hij was wat ouder. Ik zat nog op school, hij had een baan. Kortom: ik keek tegen hem op. Tot het moment dat hij op een dag letterlijk tegen mij opkeek. Ik stond me op te maken in de badkamer, hij kwam binnen en ging op de wc zitten (zitten: dan weet je hoe laat het is). Daar schrok ik van, maar hij praatte door over zijn werkdag, alsof de setting de normaalste van de wereld was.

Het werd onze eerste discussie: hij vond dat volledige openheid (aah, die woordkeus in deze situatie!) de enige basis was voor een goede relatie. Om zijn verhaal verder te illustreren, vertelde hij hoe dat met zijn vorige vriendin ging: regelmatig at hij zittend op de wastafel een bord spaghetti terwijl zij tegenover hem op de wc zat. Ik: “Te poepen?” Hij: “Ja, wat anders? Dat kon wel even duren, dus at ik intussen mijn pasta bolo, voor haar was het toch veel gezelliger als ik erbij was?”

Poepen en eten combineren = niet oké, daarin ben ik in al die jaren niets veranderd. Sommige dingen hou je voor jezelf en in mijn wereld is naar de wc gaan daar één van. Samen douchen daarentegen = wel oké, een simpele manier om de sleur buiten de deur te houden. Morgenochtend hebben we de kans om ons te distantiëren van die 40 procent. En overmorgen weer.

Happy hippo

getagged , ,

Pleidooi voor ‘guilty pleasures’

Sommige mensen zijn verslaafd aan sigaretten, anderen aan televisieseries, seks of aan elke minuut een euro in de fruitautomaat gooien.

Volgens mij heeft iedereen wel een (stiekeme) verslaving of tenminste een guilty pleasure. Dat laatste is relatief onschuldig, puur op plezier gericht en zonder grimmig randje, een persoonlijke geneugte waar de omgeving verder geen last van heeft – laat staan door wordt gekwetst.

Helaas houden mensen hun guilty pleasures nog te vaak voor zichzelf (hoe leuk zou het zijn om te weten dat je collega van Systeembeheer thuis een verzameling glinsterende mineralen heeft in een glazen vitrinekast?) Nu lijkt het mij gemoedelijk als we daar wat opener in worden met z’n allen en op een willekeurige verjaardag of werkborrel onze onschuldige verslavingen met elkaar delen. Daarom ga ik vandaag met de billen bloot: ik biecht mijn guilty pleasure op, in de hoop er wat bijzondere, verrassende of vreemdsoortige verslavingsverhalen voor terug te krijgen.

Ik ben verslingerd aan de huizensite Funda, om op die site naar andermans interieurs kijken. Soms gaat elk verloren uurtje eraan op, soms kijk ik maanden niet. Maar áls ik op dreef ben, is het moeilijk om te stoppen. Van het ene appartement klik je hongerig door naar het volgende; soms ga ik mijn eigen straat af, andere keren neem ik een kijkje in dorpen met vrolijke namen als Ransdorp, De Hut of Belgenhoek (dat ligt in de gemeente Helden). Incidenteel ga ik voor kasten boven een miljoen euro, maar veel liever twee-onder-een-kapwoningen met marktconforme vierkantemeterprijzen.

De manier waarop sommigen hun huis speciaal voor de foto stileren of juist helemaal niets doen aan het beeld is ontroerend. Dezelfde vaas met bloemen is soms in elke kamer terug te zien, boeken zijn op kleur gesorteerd of handdoeken liggen opgevouwen op het bed, als zagen we een hotelkamer. Maar veel vaker zie ik onopgemaakte bedden, badkamerspiegels die nooit kennis hebben gemaakt met Antikal of een aanrecht vol borden met aangekoekte pastasaus. Foto’s met het douchegordijn door maar de helft van de ringen, tig verlengsnoeren dwars door de kamer en ramen waar je niet doorheen kunt kijken. Ik kan er uren naar gluren. Stiekem geniet ik als ik me dan realiseer dat dit foto’s zijn van huizen die mensen graag willen verkopen. Waarom kom je dan niet op het idee om de boel wat aantrekkelijker te presenteren?

Wie regelmatig rondkijkt op Funda ziet een gat in de markt in crisistijd: word stylist, begin een opruimservice of geef spoedcursussen Huis aan kant. Dit soort services bestaan vast al, maar het probleem is natuurlijk het geld dat betaald moet worden voor stevig opruimadvies, want voor nul euro stroopt niemand de mouwen op.

Ook al zou het de huizenmarkt uit het slop kunnen helpen: ik hoop dat de theorie ‘opgeruimd huis = huis sneller verkopen’ aan half Nederland voorbij blijft gaan, anders moet ik een nieuwe guilty pleasure zoeken.

 

Guilty pleasures

 

getagged , ,

De rijexaminator die ik had moeten slaan

We speelden het spel: als je de tijd kon terugdraaien en iemand in je leven mocht slaan (wat je toen dus niet deed), wie zou dat dan zijn?

Daar hoefde ik niet lang over na te denken (niemand trouwens): de rijexaminator.

Na twintig lessen mocht ik afrijden, mijn rijleraar had er het volste vertrouwen in. In tegenstelling tot de meeste van zijn cursisten, zei hij, kon ik in één keer achteruit inparkeren en liepen andere ‘bijzondere verrichtingen’ zoals de hellingproef en straatje keren ook gesmeerd. De week voor het examen leerde ik voor de zekerheid nogmaals alle voorrangsregels en verkeersborden uit mijn hoofd, me ondertussen afvragend wanneer het in godsnaam van pas zou komen om te weten dat rijden met sneeuwkettingen leidt tot tien procent meer brandstofverbruik.

Op de dag van het examen stapte ik vol goede moed achter het stuur van de rode Volkswagen Polo met de rijlesreclameteksten op de zijkant, de examinator schoof op de bijrijdersstoel. Toen boog hij voorover, ging met zijn arm voor mijn borst langs en pakte mijn gordel. Nadat hij mijn riem had vastgeklikt, zei hij: ‘Weet je wanneer de gordel het beste zit?’

Dit stond niet in het theorieboek, dacht ik nog. Verdomme, als dit standaard een onderdeel was van het examen had mijn rijleraar me weleens beter mogen voorbereiden. Ik moest deze vraag goed beantwoorden, ik ging niet zakken op het vastmaken van de gordel. ‘Goed aantrekken?’, vroeg ik.

‘Fout, dame. Nadat je de riem hebt vastgemaakt, moet je flink wiegen met je heupen’, hij demonstreerde hoe, tilde zijn bekken een beetje omhoog en schoof van links naar rechts op de stoel, waardoor ik werd gedwongen om naar de zone rondom zijn kruis te kijken. ‘Doe mij maar na’, zei hij, ‘dat kan je vast heel goed. Daarna gaan we de weg op.’

Ik deed het, geloof ik (het moment heb ik verbannen). Achteraf misschien idioot, maar voor mijn gevoel had ik geen keus. Het rijexamen moest nog beginnen, ik wilde niet op het parkeerterrein al een fatale fout maken. Bovendien wilde ik per se dat papiertje, en die macht lag in zijn handen.

Na een rit van drie kwartier, waarin de man nog een stel kleinerende opmerkingen maakte en mijn zelfvertrouwen steeds verder afbrokkelde, waren we terug op het parkeerterrein. Binnen vertelde hij me dat ik het helaas niet had gehaald. De vrachtwagen die ik voor liet gaan met invoegen op de snelweg, had ik moeten inhalen. Ik durfde toen geen klacht tegen de man in te dienen, hij was het hoofd van alle rijexaminatoren in de regio en ik moest over een paar weken opnieuw afrijden. Als ik nu de tijd tien jaar kon terugdraaien had ik hem dus willen slaan.

We hebben meteen een nieuw onderdeel aan het spel toegevoegd: je mag zelf kiezen hoe en waar je die persoon wilt raken. Ik koos niet voor de vuist in het gezicht, maar een flinke trap in de ballen.

 

Boks

 

(Deze column werd gepubliceerd op hpdetijd.nl op 1 maart.)

getagged , , , , ,

De ware liefde van de daklozenkrantverkoper

Voor de ingang van de Jumbo staat Kate, haar hoofd en nek zijn in een dikke rode sjaal gewikkeld, van dichtbij zie ik de wondjes op haar voorhoofd die me doen denken aan de crystal meth-gebruikers die ik ooit bij Oprah zag. Per dag verkoopt Kate zes tot acht daklozenkranten. Een krant kost inkoop 1,10 euro en ze verkoopt ’m voor 2 euro. Aan de verkoop verdient ze op een achturige werkdag in het gunstigste geval dus 7,20 euro.

Gelukkig is de assertieve daklozenkrantverkoper van meer markten thuis. Kate verdient aan mensen die spullen bij haar stallen: honden, kinderen, volle boodschappentassen of een fiets met de sleutels in het slot worden bij haar geparkeerd. In ruil voor een of twee euro past zij erop, terwijl diegene in de supermarkt zijn boodschappenkarretje vol laadt met kip, tikka massalakruiden, romige roeryoghurt en pure chocolade met hele hazelnoten. Het meest verdient ze echter aan ‘geld zonder krant’, mensen die geld geven zonder dat ze een tegenprestatie verwachten. Hoeveel iemand geeft, verschilt nogal per stadsdeel, vertelt ze. Van maandag tot en met zaterdag staat ze bij een Albert Heijn in Amsterdam Zuid en ‘helaas alleen op zondag’ hier in de Jordaan. “The working class in de Jordaan is veel guller, de mensen in Zuid met Woolrich-jassen letten meer op de centen.” Klanten van de supermarkt stoppen haar ook weleens wat te eten toe, vanochtend nog twee croissants. Van het personeel krijgt ze nooit iets.

Haar vriend Rory komt erbij staan. Hij pakt een sigaret uit de zak van zijn vaalblauwe capuchontrui. Rory verkoopt geen kranten. Hij is dealer: Wit en bruin. Alleen bolletjes.” Aan Kate geeft hij niks. Zegt hij. Kate knikt: “Echt niet hoor, ik ben sinds november 2011 min of meer clean.” Min of meer? “Ik heb afgelopen jaar een paar misstappen gemaakt, maar het gaat nu beter. Alleen laatst had ik een fiets, geleend, zeg maar, dus toen liep ik over het Leidseplein: ‘Fietsie kopuh, Fietsie kopuh?’ Een man had interesse, dus ik zei ‘tientje’ maar hij gaf me vijfti euro! Toen had ik een zwak moment en ben ik drugs gaan kopen.”

Kate neemt een slokje van haar bier. “Weet je wat jammer is? Ik heb hiv.” Rory pakt haar sigaret over: “Dankzij haar heb ik het nu ook. Ze had niks tegen me gezegd.” Hardhandig trekt hij aan haar sjaal. “Daarom ben ik maar met haar getrouwd. Nu moet ze voor altijd bij me blijven.”

 

daklozenkrant

(Deze column werd gepubliceerd op hpdetijd.nl op 20 februari.)

 

getagged , , ,

De doe-het-zelf huisarts

Ik heb kriebel rondom een moedervlek die ik niet vertrouw. ’s Nachts zijn de jeuk en de pijn van het krabben zo erg dat ik niet in slaap kom. Na drie nachten insomnia ga ik naar de huisarts. Ze zegt verontrustende dingen als: ‘Goh, dit is wel een atypische klacht’ en ‘Tsja, wat gaan we nou doen met jou?’

Laat ik één ding vooropstellen, denk ik: we gaan niets doen met mij, jij gaat mij vertellen wat mijn probleem is of me doorverwijzen naar een dermatoloog als je zelf de oorzaak of de oplossing niet weet.
Doorverwijzen is nergens voor nodig, zegt de huisarts, en ze vraagt of ik al op internet heb gekeken. Nee, natuurlijk niet, op internet staan gruwelplaatjes en doemscenario’s van hypochonders, ik kom naar deze praktijk omdat ik informatie wil van een betrouwbare bron, iemand die ervoor heeft gestudeerd en advies geeft op basis van mijn persoonlijke klachten.

Ze draait haar computerscherm en laat me foto’s zien van mensen met ernstige huidziekten (ze kunnen zo in het tv-programma Dit is mijn lijf) en zegt: ‘Maar dit heb jij niet’.
Ik zeg dat ik die foto’s niet hoef te zien.
Dat vindt zij opmerkelijk. En ik vind het opmerkelijk dat zij niet weet wat ik heb en het op internet opzoekt. Geen speciale huisartsendatabase, maar gewoon op huidziekten.nl met de mededeling: ‘Dat had je zelf ook even kunnen doen’.

Ik wil veel zelf doen in mijn leven: mijn eigen geld verdienen en zelf beslissen waaraan ik het uitgeef, met startkabels de lege accu van de oude auto opladen, eigenhandig de lekke band van mijn fiets plakken en zelf mijn administratie doen. Maar té specialistische zaken laat ik aan een ander over.

Twee dagen later vraag ik de andere huisarts in de praktijk om een verwijsbrief om de moedervlek weg te laten halen. Dat is niet nodig, zegt hij, dat kan hij hier tijdens het spreekuur zelf doen.
Mijn zusje ging ooit op dat voorstel in en hield daar een gigantisch dood-grijs litteken aan over. Aangezien ik dat niet wil, vraag ik nogmaals om de verwijsbrief.
‘Ik kan het prima zelf’, zegt hij.
Het gesprek wordt hard tegen hard. Uiteindelijk schrijft hij met tegenzin de verwijsbrief en terwijl hij zijn handtekening zet, zegt hij: ‘Als je maar niet denkt dat je bij De Bergman kliniek door een specialist wordt geholpen. De vriendjes van mijn zoon, allemaal artsen in opleiding, klussen daar bij om te oefenen en extra centjes te verdienen.’

Op internet vind ik de adressen van zes andere huisartsen bij mij in de buurt. Inschrijven bij de nieuwe praktijk doe ik zelf.

huisarts

 

 

 

 

getagged ,

Je ergeren aan treinreizigers: binnenkort verleden tijd?

Maandag zat ik vijf uur in de auto met een volslagen onbekende. Via de carpoolwebsite BlaBlaCar.com kon ik met de Duitse Amelie meerijden van Hamburg naar Utrecht. Ze had een rustige rijstijl, maakte een lunchstop en hield zich keurig aan de maximumsnelheid. Dat kon ik ook van tevoren weten, want op BlaBlaCar staan testimonials: chauffeurs en reizigers beoordelen elkaar. Op basis van die informatie kun je besluiten of je wel of juist niet bij iemand in wil stappen. Zo vertelde Amelie dat ze eens over een man had gelezen dat hij behoorlijk pervers was, waardoor ze besloot toch maar met de trein te gaan.

Aan het einde van haar rit dropte ze me op Utrecht Centraal, waar ik de trein naar Amsterdam zou nemen. Het perron raakte voller en voller, de treinen tussen Utrecht en Amsterdam vielen één voor één uit. Na een uur wachten kwam er een oplossing: een ICE-trein uit Duitsland reed via Hilversum naar Amsterdam. Het was spitsuur en alle mensen van de afgelopen vijf treinen moesten in die ene ICE.

Dringen, proppen, duwen, vechten om een plaatsje, het gangpad bomvol en mensen die struikelden over andere mensen en over koffers, maar even later vertrokken we dan toch. Iedereen kwam thuis vandaag, het had een gevoel van opluchting moeten geven.

Maar twee mensen kregen ruzie. Knetterende ruzie. Een man in de eerste klas vroeg een jongeman die tegen zijn stoel stond aangeleund of hij dat niet wilde doen. “Dit is de eerste klas, de mensen die betaald hebben voor de eerste klas verdienen de rust en de ruimte van de eerste klas.”

De jongen ontplofte: “We zijn allemaal mensen! U bent een mens en ik ben een mens. Of vindt u soms dat u méér mens bent omdat u een eerste klas kaartje heeft? Weet u wat ik vind? Het interesseert me geen fuck of u meer voor uw kaartje heeft betaald dan ik!”

De jongen had een punt, maar door zijn toon en agressieve houding kwam dat totaal niet over. De situatie deed me denken aan alle keren dat ik in een stiltecoupé zat die alles behalve stil was. Als een andere reiziger daar dan op geïrriteerde toon wat van zei of driftig ging wijzen naar de stiltesticker op het raam, kreeg die de volle laag. Dat overkomt je een paar keer en dan hou je voortaan liever je mond.

Toen dacht ik aan een oplossing: hoe zou het zijn als gelijkgestemden door informatie in de NS-app bij elkaar in de coupé konden gaan zitten? Bij BlaBlaCar geef je in je profiel aan hoeveel je praat: je bent ‘Bla’, ‘BlaBla’ of ‘BlaBlaBla’. Als we dat principe ook in de trein introduceren, kunnen alle BlaBlaBla’s met elkaar in de zelfde coupé tetteren en de Bla’s in een andere wagon rustig de krant lezen.

In noodsituaties, zoals met de overvolle ICE, krijgen alle reizigers een berichtje dat Bla-reizigers en BlaBlaBla-reizigers het maar even gezellig moeten maken met elkaar in de coupé, want de NS wil álle mensen een prettige reis bezorgen.

 

carpool

 

getagged , ,